12 en 13 juli 2025 15e zondag in het C-jaar
Inleiding
Wanneer op onze levensweg iemand ons aankijkt, met in haar of zijn ogen een smekende blik om hulp, kan dit ons ernstig aan het twijfelen brengen. Ieder mens die ons aankijkt, onderbreekt immers onze gedachten, onze dromen en zelfs onze bezigheden. Dan worden we overvallen door de vraag: wat nu? Volg ik mijn eigen weg en eigen belangen? Of sta ik toe dat deze onderbroken worden door iemand in nood? Hou ik vast aan mezelf of durf ik mijn leven delen en ‘naaste’ worden van een andere? En zo wordt ons leven een verhaal van zien, voelen en … er wel of niet op ingaan. Dit krijgen we straks te horen in het bekende verhaal over iemand die in handen van rovers valt, over mensen die aan hem voorbijgaan en over één, een Samaritaan, die zijn naaste wordt. Dit verhaal leert ons dat in iedere mens die ons aankijkt, God ons aanspreekt. Gods Woord is een woord dat ook gedaan moet worden. Om elkaar daarin te steunen, zijn wij hier samen gekomen.
Gebed om ontferming
Bij de aanvang van deze viering willen we ons toevertrouwen aan Gods grenzeloze barmhartigheid en Hem om vergeving vragen voor de kansen tot goedheid die wij hebben gemist .
Heer, maak van mij een werktuig van uw vrede. Laat me liefde brengen waar haat woekert. Laat me vergeving brengen waar beledigd wordt. Laat me eendracht brengen waar tweedracht heerst. Laat me waarheid brengen waar mensen dwalen. Laat me geloof brengen waar getwijfeld wordt. Laat me hoop brengen waar gewanhoopt wordt. Laat me licht brengen waar duisternis heerst. Laat me vreugde brengen waar droefheid is. Want het is door te geven dat men krijgt, door zichzelf te verliezen dat men vindt, door te vergeven dat men vergeving bekomt en door te sterven dat men verrijst, tot eeuwig leven. Heer, wees ons nabij en ontferm U over ons
Homilie
De Barmhartige Samaritaan, een overbekend verhaal waarvan we de betekenis op voorhand kennen: wie als de goeden moeten doorgaan blijken de slechten te zijn en omgekeerd. Nu blijkt zelfs de gehate vijand, een Samaritaan, beter te scoren dan de eigen elite. Al heeft dit verhaal toch wat meer te bieden en laat het ons geweten niet helemaal met rust: de priester en de leviet horen tot de top van de maatschappij en symbolisch vertegenwoordigen ze onze eigen nobelste sociale en christelijke gevoelens en idealen. En als uitgerekend die hoogste gevoelens en idealen ‘in een boog om een noodgeval gaan’, worden we er ongemakkelijk van. Vergeving vragen om onze fouten gaat ons nog goed af, maar kritiek krijgen op waar wij voor staan en op wat wij het beste zouden moeten kunnen, dan is dat toch even slikken.
Laten we er daarom wat dieper ingaan op dit verhaal, dat omgeven wordt door een gesprek tussen een wetsgeleerde en Jezus, vanuit de vraag: :”Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” Daarbij wordt gezegd dat die wetgeleerde dit vraagt ‘om Jezus op de proef te stellen’. Even later stelt hij een tweede vraag, nl. “Wie is mijn naaste?”, en dit zegt hij om ‘zich te rechtvaardigen’, om zijn eigen gelijk te bewijzen. Met die ingesteldheid staat hij voor Jezus: als iemand met de wijsheid in pacht, die wil testen of Jezus te betrappen is op een afwijkend antwoord. Maar Jezus geeft geen enkel antwoord, Hij stelt tegenvragen: “Wat staat er in de wet?”, en op de 2de vraag (na een verhaaltje): “Wie van hen is de naaste?”. Hij laat die wetgeleerde zelf antwoorden op diens eigen vragen. Dat verhaaltje gaat over iemand die in de handen van rovers is gevallen en gewond langs de weg ligt, de drukke weg van de hoofdstad Jeruzalem naar de handelsstad aan de grens, Jericho. Hij laat drie mensen passeren: 2 die horen tot de top van de maatschappij, de priester en de leviet, een 1 die tot het vijandige volk hoort, een Samaritaan. Elk van de 3 met zijn eigen, waarschijnlijk drukke, agenda. En die agenda wordt door die gewonde langs de weg, doorkruist. En de vraag is dan: “Wat nu?” In onze agenda staan de dingen die we zelf gepland hebben, en iets dat we zelf plannen willen we ook zelf regelen en beheersen. En dat wordt plots verstoord: geen enkel van de 3 had die gewonde in zijn agenda staan. Hij lag letterlijk en figuurlijk ‘in de weg’. Het toeval heeft hun plannen doorkruist. En dat is pas echt storend, want dat ontglipt hen. De priester en de leviet laten hun plannen niet verstoren en gaan verder met wat ze moeten doen. De Samaritaan onderbreekt zijn reis wel, “uit medelijden bewogen”, staat er. ‘Medelijden’ is in het Hebreeuws afgeleid van ‘rechem’, wat ‘baarmoeder’ betekent. Medelijden is voor de Bijbelse mens dus verwant aan wat een moeder voelt voor haar nog ongeboren kind. Zij wil immers maar één ding, haar kind gezond en wel ter wereld brengen; al de rest moet daarvoor wijken. Zo wordt de bewogenheid van de Samaritaan omschreven, innerlijk gedreven als hij is om dat wat bijna niet meer levensvatbaar is, weer tot leven te wekken. Hij rekent niet uit wat het hem zal kosten, maakt geen afwegingen over tijdverlies; hij laat voluit zijn hart spreken: hij gaat naar de gewonde toe en zorgt voor hem. Zo’n mens-dienstigheid is voor Jezus echte Gods-dienstigheid: er zijn voor de ander is God zichtbaar maken in het leven, het is “barmhartig zijn zoals de Vader barmhartig is”. En met dit verhaal bevestigt Hij wat we in de eerste lezing hoorden, uit het boek Deuteronomium: ‘Onderhoud de geboden van de Heer. Als je zijn stem hoort, handel er dan naar. Je moet ze niet ver zoeken: Neen, het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. Ge kunt het dus volbrengen.’
En opnieuw laat Jezus de wetgeleerde dus zelf het antwoord geven, maar niet voordat Hij die 2de vraag ‘wie is mijn naaste?’ heeft omgedraaid: “wie is de naaste geworden van die gewonde man?” De ‘naasten’ zijn dus niet diegenen die hulp nodig hebben, maar diegenen die zelf, eigenhandig en met hart en ziel, anderen helpen. Een naaste heb je niet, maar bén je, een naaste zoek je niet, maar ontmoet je, heel onverwacht en dikwijls ook op een ambetant moment. Het valt me op dat Jezus gedurende zijn leven nooit op zoek gaat naar armen. In geen enkel evangelie staat dat Jezus zich bij het opstaan afvraagt in welke sloppenwijk Hij die dag zal doorbrengen. Neen, Hij gaat zijn weg als leraar, van dorp tot dorp. En waar Hij kwam, “in het voorbijgaan”, ontmoette Hij mensen en liet er zijn weg door onderbreken. Deze houding plaatst Jezus ook in de Samaritaan: dat je goed of nalatig bent voor een mens in nood hangt niet af van je afkomst of het volk waartoe je hoort, maar van de manier waarop je anderen ontmoet en hen toelaat in je leven. Zijn als de Barmhartige Samaritaan betekent eigenlijk steeds zijn grenzen verleggen. Goed zijn voor de bekenden, naaste zijn voor de vrienden is goed, we moeten dit blijven doen. Maar goed zijn voor onbekenden of voor vreemden is veel moeilijker. Het vraagt een ruimere blik. Goed zijn voor je vijand is zo mogelijk nog moeilijker, maar het kan blijkbaar. “Ga en doet gij evenzo”, zegt Jezus, … gewoon in het voorbijgaan.
Luc Motmans, pastoraal werker
Bezinning
‘Je naaste liefhebben als jezelf’. Geroepen om elkaars Samaritaan te zijn, liefhebbende medemens, naaste. ‘Liefhebben’ is rijper dan verliefd zijn, onbaatzuchtiger dan genieten, ruimer dan gevoel en hartstocht. ‘Liefhebben’ spreekt van zorgvuldigheid, van zorgzame nabijheid. Het verwijst naar: ‘zorgen voor’, ‘verzorgen’, ‘zorg dragen’. Het veronderstelt dat we onmiddellijk de handen uit de mouwen steken met toegewijde hulp, en – waar nodig – doorverwijzen naar anderen. ‘Iemand naar een herberg’ brengen, zegt het verhaal. Dit laatste niet om er vanaf te zijn, integendeel. ‘Liefhebben’ veronderstelt immers een lang engagement, tot het geluk weer bij de mens is teruggekeerd. ‘Liefhebben, elkaars naasten zijn’, daartoe zijn we geroepen als christen, elke dag weer. De wereld heeft ons nodig: echte christenen die, gewekt door de zorg van een ander, zich geroepen weten om dienstbaar lief te hebben. “Met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand,” zegt Jezus.